woensdag 11 november 2009

Fur Elise

Ik had net dertig perssinaasappelen besteld toen de toon E en Dis zich aan mij opdrongen. Mijn mondhoeken begonnen te trillen. Ik kneep iets te hard in het fruit dat uitgestald lag. Waarom liet hij nu van zich horen?

De aarzelende tonen gingen over in een werveling van klanken. Ik kneep zo hard in het handvat van mijn boodschappentas dat de afdruk in mijn handpalm sneed. Om mij heen kletste het marktpubliek gewoon door. Het kocht fruit of een flanellen pyjama voor de komende winter.

Even hield hij Elise in toom, maar daarna liet hij haar vieren door zo krachtig de pedalen in te drukken dat ik het in mijn maag kon voelen. Ik smeekte de omstanders tot stilte. ‘Sssst…’

De marktkoopman schudde zijn hoofd. De mandarijnen gleden uit zijn hand en hij begon opnieuw met tellen.

Het carillon fluisterde, zou spoedig gaan tieren. Mijn klokkenspeler zou zijn hoofd in zijn nek leggen, zijn vingertoppen zouden de toetsen steeds ruiger bedienen.

‘Stil nou!’

‘Maar wijfie,’ zei de marktkoopman. ‘Kun je niet beter een cd’tje kopen?’

‘Hij speelt speciaal voor mij!’

Ik beende naar het midden van het kruispunt waar De Heilige Brigida op uitkeek. Tussen het voorbijrazende verkeer staarde ik omhoog naar de nis onder het gouden uurwerk, waar de klokken klonken als zilver. Een fietser belde.

‘Het is maar drie minuten en acht seconden,’ riep ik.

Een auto toeterde en reed rakelings langs me heen. Ik nam een hap adem en zette vervolgens als een politieagent het verkeer stop. Het kruispunt slibde dicht. De bestuurders zetten hun voertuigen uit, alsof het om de zoveelste file ging.

Ik sloot mijn ogen en liet me meevoeren op de laatste tonen. Elise naderde haar crescendo. Tegen het einde spatten de klokken uit elkaar waarna de klank wegstierf. Twee seconden was het stil. Daarna toeterden de bestuurders; ze leken te smeken om een toegift.

Achter mij remde plotsklaps een auto. Twee deuren sloegen open.

Frits, schoot er door mij heen. Wie had hem gebeld? Met zijn gifgele turkoois jas ging hij recht voor mij staan.

‘Hé, zo zie ik niks!’

‘Ha, die Lise,’ zei Frits. ‘Hoelang geleden, drie weken?’

‘Je staat in de weg.’

Hij pakte mijn pols. ‘En jij belemmert het verkeer.’

‘Laat me los!’

Hij verstevigde zijn greep.

‘Kijk…’ Ik wees naar de kerkdeur. ‘Hij komt me zo halen.’

‘Jasper,’ riep Frits. ‘Help even, wil je.’

‘Yo.’ Daar was Jasper, nieuw op de ambulance èn breedgeschouderd.

Het carillon zoemde. Ik had nog tijd genoeg.

‘Dag, Jasper.’ Ik knikte kort. ‘Lise, maar Frits heeft je vast al ingelicht.’

‘Pols!’ commandeerde Frits.

Jasper schoof grijnzend opzij; hij had bouwvakkerhanden.

Frits liet los. ‘EHBO of psychiatrie?’

‘Eh,’ zei Jasper. ‘Zeg jij het maar.’

Jasper kon maar één ding tegelijk, dus rukte ik me los en rende zigzaggend de stoep op.

‘Sorry!’ riep Jasper.

‘Kreng!’ schreeuwde Frits.

Ik glipte de heilige ruimte in en spurtte de steile wenteltrap op. Dit was een noodsituatie. Dat zou mijn klokkenspeler toch wel begrijpen? Ik hijgde witte wolkjes. Het gangetje werd smaller, de witgepleisterde muur kwam op me af.

Voetstappen achtervolgden me.

Ik nam twee treden tegelijk. Mijn keel schuurde.

De stappen kwamen dichterbij; ze klonken te licht voor Jasper.

Ik werd steeds duizeliger, miste een trede en gleed uit.

Iemand greep mijn enkel. ‘Lise, ik ben het.’

Even bleef het stil, toen schoot ik in de lach. Kira? Ik moest op adem komen, zij ook.

‘Is Jasper weg?’ Ik bekeek mijn geschaafde handen.

‘Jasper?’

‘Ik dacht dat hij mij achtervolgde.’

‘Die stevige,’ zei ze. ‘Ik heb hem af kunnen poeieren, alleen omdat ik je zus ben.’

Ik ging zitten en stopte mijn hoofd tussen mijn knieën. ‘Jasper is nieuw.’

‘En bij zijn eerste opdracht al de mist in.’ Ze kwam naast me zitten.

‘En dat op deze dag!’ Ik schreeuwde het de hoogte in. Daarna legde ik mijn vinger op Kira’s lippen. ‘Hij is boven.’

Ze glimlachte. ‘Dat hoorde ik toch...’

‘Ga je mee?’ vroeg ik. ‘Hij vindt het vast niet erg.’

Ze schudde haar hoofd en sloeg een arm om me heen. ‘Kom, we nemen een kop koffie in De Swaen.’

Ik wurmde me onder haar vandaan. ‘Mijn mandarijnen…’

Ik zag haar denken: Afleiden.

Hand in hand daalden we de trap af. In het ritme van haar hakken neuriede ik Für Elise.

‘Sssshh…meisje,’ suste ze. ‘Straks is het voorbij.’

In het dorpscafé, zocht ik het tafeltje met het beste uitzicht op de toren. Nog anderhalve Elise, schatte ik.

Kira zette het dienblad op het Perzische tafelkleed. ‘Koffie met appeltaart. Dat krijg je niet in een ambulance.’

‘Daar krijg ik wel verdoving.’

Ze kon een zucht niet onderdrukken.

‘Je denkt dat ik gek ben, hè?’

‘Nee, alleen wat overgevoelig.’

‘Verslaafd aan het carillon.’

‘Alleen bij Elise, toch?’ Ze deed haar muts af. Haar blonde haren bleven statisch geladen staan. ‘Doe jij je jas niet uit?’

‘Het is koud daarboven.’

Ze boog zich over tafel, duwde haar nagels in mijn pols. ‘Ik vang je op.’

‘Was hij mooi, die Jasper?’ vroeg ik. ‘Zijn hand voelde zo… zo fors.’

‘Hmmm…’ Ze nam een grote hap taart. ‘Forse Jasper kan beter naar psychiatrie.’

Ik barstte iets te hard in lachen uit.

Ze keek verontrust om zich heen.

Ik schoof de vitrage opzij. Mijn klokkenspeler pakte zijn spullen. Ik telde de maten.

‘Hij kreeg gigantisch op z’n flikker,’ zei ze.

‘Wie?’

‘Jasper.’

Ik nam een slok van mijn koffie en grinnikte. ‘De vorige keer haalde ik Frits’ wang open.’

Ze keek bezorgd. ‘Maar toen was je al in de toren.’

‘Bijna beneden.’

Ze warmde haar handen om de koffiemok. ‘Waarom, toch?’

Ik wees naar buiten. ‘Had ik Elise maar altijd in mijn hoofd.’

‘Ga dan op zangles,’ zuchtte ze.

‘Dat is niet hetzelfde, dat heb je al eerder uitgelegd.’

Het licht in de toren doofde.

Ik zette me schrap.

Ze greep mijn mouw vast. ‘Blijf!’

‘Mijn mandarijnen liggen nog bij de groenteboer.’ Ik stond op.

‘Je liegt.’

De kerkdeur zwaaide open.

‘Ik haal ze alleen maar op, echt.’ Ik draaide me om en stormde naar buiten.