donderdag 25 februari 2010

Boksen met verstand



De wereldstad was schreeuwerig en vol. Iedere stoeptegel werd bezet door een designschoen of afgetrapte gymp. Aan de kleding te zien gingen de meesten naar hun werk of opleiding.
Hij viel meteen op. Niet door de gouden knopen van zijn postbodejas of door de passen die hij zo weloverwogen nam. Ook niet door zijn krullen die de schepper meesterlijk rond zijn hoofd had gedrapeerd. Het waren zijn lichtblauwe ogen, verstopt achter een rechthoekige hoornen bril, die alle aandacht op zich wisten te richten. Toen hij in de gaten kreeg dat ik hem observeerde, glimlachte hij als een twaalfjarige jongen die voor het eerst zonder ouders op vakantie was.
Ik liet de frisse wind door mijn haren waaien en terwijl ik de riem van mijn versleten canvas schoudertas vastpakte, wierp een blik omhoog naar de imposante wolkenkrabbers. Ze keken oogluikend toe hoe ik mezelf oefende in het beet pakken van zijn hand. Nog vijf stappen schatte ik, en ik telde af: vier, drie…
Mijn schouderriem brak, de tas plofte op de grond. Ik moest bukken. Twee, een… Zijn cognackleurige schoenen passeerden mijn hand. Hield hij in? Ik sloeg mijn ogen op, onze blikken kruisten elkaar. Hij aarzelde even, maar passeerde. In het voorbijgaan draaide hij zich om. Ik schudde mijn hoofd, hij haalde verontschuldigend zijn schouders op. Verdomme, gemiste kans. Ik knoopte de twee tassenhengsels provisorisch aan elkaar, rechtte mijn rug en vervolgde mijn weg naar een volgende toevallige ontmoeting.
Twee straten tikte er iemand op mijn schouder. Ik draaide mijn hoofd over mijn schouder.
‘Wilt u mij de eer verlenen om u te verwennen met een caffè latte?’ Op gepaste afstand bleef hij staan. Hij frunnikte aan de bovenste knoop.
Ik stak mijn hand uit. ‘Als het zonder latte mag, bijzonder graag.’
Het woordje ‘graag’ beviel hem, maar hij negeerde mijn hand. ‘Geef mij uw tas, bij mij is hij veilig.’
Automatisch reikte ik mijn hele bezit naar voren, het verdween onder de oksel van zijn rechterarm. Zijn krullen dansten, zijn schoenen kraakten, alsof hij ze die ochtend gekocht had. Ik volgde hem, hij ging een Starbucks binnen.
Terwijl ik een plaatsje bij het raam zocht, bestelde hij de koffie. Toen ik keek waar hij bleef zag ik dat hij twee caffè latte op een lege tafel achter in de zaak zette. Mijn tas legde hij precies in het midden. verbaasd stond ik op, liep zijn kant uit en ging op de stoel recht tegenover hem zitten. Hij reikte mij de koffiebeker aan en knipoogde. Ik doopte mijn wijsvinger in het schuim en stopte hem in mijn mond. ‘Ik ben allergisch voor latte.’
Hij grijnsde.
‘Het gaat jeuken over mijn hele lijf.’
‘Wat doet een mooie vrouw voor het eerst in deze wereldstad?’ vroeg hij.
‘Wat bedoel je met voor het eerst?’
‘Dat kan ik zien aan uw armoedige tas, en ook aan u als ik heel eerlijk ben.’
‘Oh, ja?’ Ik lepelde het schuim van mijn koffie en schepte het in zijn mok. Een druppel viel op de tas.
‘Uw ontwapening.’ Hij legde zijn vlakke hand boven op zijn koffiebeker.
Ik nam een eerste slok van mijn koffie, hield mijn lippen onder het schuim zodat ik zo weinig mogelijk melk binnen zou krijgen en herinnerde mij het verhaal van een vriend, die zijn studiegenoot uitlegde hoe hij een vrouw zo goed mogelijk oraal kon bevredigen. “Denk aan een cappuccino van Starbucks, als je met je hoofd tussen haar benen duikt,” had hij gezegd. “Lik met het uiterste puntje van je tong de vlokjes cacao eraf zonder het schuim aan te raken.” Ik glimlachte inwendig en keek mijn tafelgenoot doordringend aan. ‘Staan jouw wapens altijd op scherp?’ vroeg ik.
‘Altijd.’ Zijn stem haperde geen moment.
‘Zelfs nu?’ Ik trok mijn tas van tafel alsof het mijn kind was dat op het verkeerde moment om aandacht vroeg, schoof mijn stoel dichter tegen de tafel en boog me iets voorover.
Nippend aan zijn koffie deinsde hij achteruit.
‘Moet je niet naar je werk?’ vroeg ik.
‘Ik begin wanneer ik wil.’
‘Eigen baas?’
‘Overal en altijd eigen baas.’ Hij ademde diep in.
‘Baas waarvan?’
‘Boksschool,’ zei hij.
‘Aha, je bent een vechter.’
‘U bevindt zich tegenover een bokser met verstand.’ Hij klopte met zijn knokkels op zijn hoofd.
‘Mmmm...’ Ik staarde hem aan, hij knipperde met zijn ogen. Ik haakte een pluk haar achter mijn oor, balde mijn vuist en stak hem in slow motion recht naar voren.
Hij duwde mijn hand opzij en veerde op. ‘Ik boks nooit tegen vrouwen.’
Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘Bang dat je verliest?’
Hij verstijfde en mompelde: ‘Sorry, wilt u mij even excuseren?’
‘Moet je nu al weg?’
‘Ja, eh, sorry, ik ben zo terug.’
Ik zwaaide hem na toen hij de straat overstak. Misschien ben ik té ontwapenend en ik liet mijn blik door de ruimte dwalen. Ik stak mijn hand op: ‘Two jamdonuts, please, and a black coffee?’

De bokser keerde niet terug. Zijn verstand kon er waarschijnlijk niet tegen. Ik stond op, stopte de donuts in mijn tas en liep de drukke straat op. Bij de eerstvolgende kruising leunde ik tegen een lantaarnpaal en stak een sigaret op. Ik sloot mijn ogen en liet de rook tussen mijn lippen naar buiten dwarrelen. De geluiden van de stad drongen zich aan mij op. De neonverlichte reclame knipperde door mijn oogleden, voetstappen marcheerden door mijn hoofd.
Het eerste wat ik zag toen ik mijn ogen weer opende waren zes glimmende postbodeknopen. Ze draaiden zich van me af, ik aarzelde niet en zette een achtervolging in. De bokser haastte zich ondertussen naar de overkant van de straat. De tas bungelde op mijn rug terwijl ik hem achtervolgde. Twee stoplichten verder stapte hij een gebouw binnen. De deur viel traag in het slot waardoor ik de kans kreeg om mijn voet ertussen te zetten. Net voordat ik mijn lichaam tussen de deur en het kozijn wrong viel mijn oog op een witmetalen plaat. In bloedrode letters stond er: Boxing, battle your brain.
Langs een steile trap klom ik omhoog. Bovenaan legde ik mijn hand op de deurklink. Kon ik dit wel maken? Ik schakelde mijn verstand uit en drukte de klink omlaag. Ik kwam in een ruimte, twee klaslokalen groot, leeg en stil. De wanden, de vloer, ook de ramen waren bedekt met een ruitpatroon van witte en blauwe matten. Een geïsoleerde sportzaal, afgesloten van de buitenwereld. In het midden bevond zich, een meter hoger, een boksring. Ik omklemde de dikke zwarte touwen en liet ze vieren. Ze waren inderdaad zo elastisch als op tv.
In een hoek stond een rek met tientallen bokshandschoenen die smeekten om aangeraakt te worden. Ik liet mijn tas op de grond vallen, deed mijn jas uit en schoof mijn handen in twee felrode gebalde vuisten. De binnenkant was nog warm. Met mijn tanden trok ik het klittenband om haar polsen. Ik maakte huppende bokspasjes en hield ondertussen de handschoenen voor mijn gezicht in beweging. Op een korte felle uitademing sloeg ik een rechtse directe. Met mijn linkervoet kickte ik recht vooruit.
Hoezo battle your brain? Mijn opgekropte agressie vocht zich een weg naar buiten. Ik hijgde en blies mijn adem hard uit.
Achter mij ging een deur open. Met de bokshandschoenen voor mijn gezicht draaide ik me om. Daar stond de bokser met verstand: een grote boksersbroek fladderde om zijn magere benen. Zijn blauwe ogen waren naakt. Met een sierlijk voetenwerk, ook gejat van televisie, danste ik naar hem toe. ‘Ik daag je uit, bokser met verstand.’
Hij bleef stokstijf staan, een strakke blik. ‘Waarom hebt u niet op mij gewacht?’
‘Ik dacht dat ik je iets te snel had ontwapend, dat je je definitief had teruggetrokken.’ Met kleine sprongen hupte ik dichterbij. ‘Hé, meneertje bokser met verstand…’ Ik gromde als een krolse poes. ‘Let’s do the battle.’ Ik sprong en gaf hem een rechtse stoot, die hij afweerde met zijn onderarm.
‘Het spijt me voor u,’ zei hij. ‘Ik vecht nooit tegen vrouwen.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik altijd verlies.’
‘Flauwe smoes, ik wil je best laten winnen.’
Met een onbewogen blik liep hij naar het midden van de zaal. Ik hupte om hem heen en gluurde tussen mijn bokshandschoenen door. Hij gaf geen krimp.
‘Je was helemaal niet van plan om terug te komen, hè?’ Ik hijgde.
Hij raapte mijn jas op en hield hem voor mij open. ‘Het was mij een waar genoegen kennis met u te maken.’ Zijn lippen trilden.
Ik liet mijn bokshandschoenen langs mijn lijf zakken. ‘Ze passen niet in de mouwen.’
Hij hing mijn jas over zijn onderarm, zette een stap dichterbij en rukte het klittenband los alsof het een pleister was die zich aan mijn huid had vastgekleefd.
‘Au,’ lachte ik.
Hij trok met zijn linker mondhoek. ‘Verlaat dit pand!’ Zijn stem sloeg over.
‘Ik ga al.’
‘Ik had u niet aan moeten spreken,’ zei hij. ‘Mijn excuses.’
‘Jammer,’ zei ik. ‘Op het eerste gezicht leek je me zo… zo onverstandig.’
‘U!’ Zijn blote voet kletste op de mat.
Ik verbeet mijn lach.
Hij smeet mijn jas op de grond. ‘U lacht me uit.’
‘En jij stelt je aan.’
‘U!’ Hij nam een aanloop, sprong en landde boven op mijn tas. De donuts ontploften.
‘Mijn tas!’ Ik pakte hem op en rende naar buiten. Ik sloeg rechtsaf en gaf mijn tas een bemoedigend klopje. Ik liep haastig verder, mijn vingers plakten. Ik hield ze voor mijn ogen, het was de jam van de donuts. Ik stopte en liet mijn tas naar voren bungelen. Krinkeltjes rode vloeistof drongen door de stof heen.