donderdag 9 juli 2009

Kinderlokker

‘Mam, hij is er weer.’
‘Wie?’
‘Die, eh, hoe noem je ook alweer zo iemand? Hij vraagt of je bij hem thuis wilt komen kijken naar zijn puppyhondjes.’
Ik krimp ineen.
‘Die kinderlokker?’
Mijn dochter legt haar tas op tafel.
‘Die ja, waarom heet iemand eigenlijk zo?’
‘Omdat hij kinderen lokt.’
‘Wat is lokken?’
Ik denk even na.
‘Zo iemand verzint iets heel leuks, zodat jij met hem meegaat, maar thuis of in zijn auto doet hij akelige dingen met je.’
Ze laat haar jas op de grond laat vallen, neemt een aanloop en laat zich in de bank vallen.
‘Zoiets zei de juf ook al.’
Ik haal diep adem.
‘Wat zei de juf precies?’
‘Ja, weet ik veel.’ Een diepe zucht.
‘Waar is de Donald Duck?’ Ik pak de Donald Duck uit de krantenbak en geef hem aan haar.
‘Is het dezelfde man?’
Ze haalt haar schouders op en slaat het blad open.
‘Wie vertelde het?’
‘De ju-huf, dat zei ik toch!’ Ze slaat een bladzijde om. Haar ogen volgen de tekst in de plaatjes. Terwijl ze door blijft lezen kronkelt ze haar negenjarig lijfje in de hoek van de bank en schopt haar schoenen uit. Ze glimlacht.
‘Deze moet je lezen, mam, echt grappig.’
Ik kijk naar mijn kleine meisje.
Na een minuut laat ze het blad zakken, haar ogen komen net boven de plaatjes uit.
‘Wat zit je nou te staren?’
‘Wat zou jij doen als zo’n man je aanspreekt?’ vraag ik.
‘Je bedoelt zo’n, eh…?’
‘Kinderlokker.’
Ze zucht.
‘Stel dat hij zegt dat ik in het ziekenhuis lig en dat hij jou er wel even naartoe zal brengen.’
Ze schudt vastberaden haar hoofd.
‘Ik ben toch niet stom! Waarom vraag je dit iedere keer? Ik ga echt niet…’ Ze fronst haar voorhoofd.
‘Hoe heet zo iemand ook alweer?’

Paparazzigeratel

Ik ben opgesloten in mijn eigen huis. Ik hoef de klink van mijn voordeur maar omlaag te duwen of telelenzen schieten als zwarte raven door de metershoge heg. Hun helse geklik klinkt als een uitgehongerd kuiken dat zijn maal uit moeders mond slurpt. Ik durf me nauwelijks te bewegen; het paparazzigeratel leidt zijn eigen leven in mijn hoofd; ze zijn er altijd.
Als je verliefd bent, mag de hele wereld het weten; nu weet ik daar geen raad meer mee. Het is erger dan dat; ik heb ogen in mijn zij- en achterhoofd gekregen. De ramen van mijn badkamer en toilet zijn geblindeerd, ik ben gefixeerd op zwenkende bewakingscamera’s.
Al mijn kleding koop ik online sinds ik ontdekt heb dat de bonnetjes van mijn lingerie worden doorverkocht. Wil je weten wat een roddelrubriek voor zo’n stukje papier neertelt?
Ontbijt met z’n tweeën… Ik krijg geen hap meer door mijn keel. Wie weet tellen ze mijn calorieën en suggereren later een zwangerschap. Het ergste is dat mijn familieleden er ook in geloven. Waar rook is, is vuur, zeggen ze.
Voor de spiegel oefen ik mijn blik-zonder-uitdrukking; niets valt er aan me af te lezen, maar dan verzinnen ze het zelf. Zwanger? Nee, joh, niet eens mee bezig, en trouwens, ik ben nog niet getrouwd. Wanneer? Moet ik me daar nu ook al druk over maken?
Ik heb ooit gedacht dat mijn leven weer normaal zou worden, maar ik vrees dat ik me daarin heb vergist. Er rest mij niets anders; Wraak!
Iedere maand pap ik nu aan met een ander. Zodra de bewakingscamera goed op mij is gericht leg ik nietsvermoedend een hand op zijn billen. Het bonnetje van mijn nieuwste negligé laat ik achter.
Ik laat ze net zolang dokken totdat ze failliet zijn en in de finale sleur ik ze voor het gerecht. Wie? De consument die er geen genoeg van kan krijgen.

Vandaag geen Martin Bril


Ik las nooit columns; vaak werd ik een verhaal ingetrokken en tegen de tijd dat ik er goed en wel inzat, was het al afgelopen. Deze mening ging ik herzien toen mijn krant besloot om Martin Bril dagelijks op de voorkant van het tweede katern te plaatsen. Lopend van mijn brievenbus sloeg ik het eerste katern naar achteren en begon vast met de eerste regels. Met koffie, thee of boterham in de hand maakte Martin Bril deel uit van het begin van een nieuwe dag.
Het was vooral zijn kalme toon die me raakte. Hij verleidde mij het verhaal in en deed dat op zo’n manier dat ik als lezer mijn waardigheid kon behouden. Ik leerde iemand kennen die vrouwen zo majestueus beschreef, terwijl tegelijkertijd de sensualiteit er vanaf spatte.
Op sommige ochtenden wierp ik slechts een vluchtige blik op zijn zinnen. Haak maar af, leek Martin Bril op zo’n moment in mijn oor te fluisteren. Eet gerust je boterham op of, voor mijn part, kleed je vast aan; ik wacht wel totdat je terug bent. Toe… Ga… Er ademde ruimte tussen zijn regels door; een perfecte relatie tussen schrijver en lezer, waar menig echtelied alleen maar van droomde.
Totdat op vijftien april, een van zijn laatste columns, Rolstoel als titel had en eindigde in acute eenzaamheid. Toen drong het tot me door dat er aan ons ochtendritueel mogelijk een einde zou kunnen komen. Alle volgende dagen bleef hij in mijn gedachten. Wat kon ik doen? Ik schreef een column.
Toen ik op dinsdag de 21 april aan deze column begon, schreef ik die in de tegenwoordige tijd; om als het ware leven in Martin Bril te blazen. Maar zijn overlijden haalde mij in. Het omzetten van is naar was deed pijn.

Literair hoogtepunt

De vwo-6 leerling was langer dan de meeste leraren, maar met zijn slungelige lijf wist hij soms geen raad. Onder zijn ogen had hij zwarte kringen. Kon hij er wat aan doen? De afgelopen twee nachten had hij liggen lezen. Hij moest er nog twee, twee van de vijf Nederlandse romans voor zijn mondeling examen, de volgende dag.
Natuurlijk had hij er eerder mee kunnen beginnen, maar die paar nachten slaap haalde hij heus wel in. Volgende week zou hij deze ellende al lang vergeten zijn. Nooit meer zou hij een Nederlandse roman aanraken, dat die Plasterk dat niet in de gaten had. Hij was bijna volwassen. Nog even, dan had hij ze niet meer nodig; ouders en leraren. Ze wisten het altijd beter. Hoezo?
Leunend tegen de deurpost wachtte hij op zijn lerares Nederlands, Madelaine van Welik, een Franse voornaam. Hij zou veel meer Engelse boeken willen lezen. Na zijn universitaire studie wilde hij naar Harvard of Oxford. Die taal zat hem als gegoten, als een colbert van Hugo Bosch. The economist kocht hij van zijn zakgeld. Obama, diens visie op de oorlog in Irak, dat had wél zijn interesse.
Daar was ze… Madelaine…
‘He, juf…’ Hij stak zijn hand op. ‘Morgen mag ik, hè? Bent u al goed voorbereid?’
Ze lachte. ‘Heb jij ze allemaal al gelezen?’
‘Al lang,’ zei hij. ‘Morgen wordt mijn literaire hoogtepunt!’
‘Ik verheug me er nu al op.’ Ze verdween door de deur van de lerarenkamer.
Grijnzend verliet hij de school. Leon de Winter ging hij niet meer lezen. Via zijn roman zou hij Madelaine leiden naar Obama en voordat zij een vraag zou stellen, zou hij De Winters visie op het terrorisme onder woorden brengen. Ach, waar maakte hij zich druk om. Als zij zich maar voorbereid had.

We komen er heus wel zonder jullie

Iedere keer als ik om negen uur voor de klas sta om mijn gesprekstraining te starten voor een groep studenten heb ik volledig begrip voor alle moeders die zijn gestopt met werken. Ik vertel de groep welke zorgtaken vooraf zijn gegaan aan het moment dat ik voor ze sta. ‘Denk hieraan als je een partner kiest,’ waarschuw ik ze.
Mijn boodschap landt op grond die nog niet is omgeploegd; ze glimlachen. Juf, u wilt niet weten wat wij allemaal hebben moeten ondergaan, hoor ik ze denken. Sommige komen uit oorden diep weg gelegen in Limburg waar in de vroege ochtend maar een keer per uur een bus vertrekt.
Bezweet open ik mijn tas en leg mijn spullen op tafel. Ondertussen kijk ik rond; sommige studenten lijken nog niet echt wakker. Andere wisselen nieuwtjes uit die gisteravond ook zijn rondgegaan via msn of Hyves. Ik luister en probeer aan te haken. Mijn eigen kinderen naderen hen qua leeftijd. Soms vraag ik mijn studenten om advies. Ik moet mijn kinderen vooral loslaten, is hun strenge aanbeveling. ‘We komen er heus wel zonder jullie.’
Ik begin met mijn les. Terwijl ik een aantal begrippen uitleg die van belang zijn voor de oefening, trekt een jongen een blaadje uit zijn tas. Met een zucht begint hij te schrijven. Ik vertel, ze knikken, ik geef een voorbeeld, iemand stelt een vraag… Ik leg de nadruk op hun eigen ervaring als ze het straks zelf uitproberen.
Dan gaat de deur open. Ik kijk op. Haren hangen voor zijn ogen, veters slingeren rond zijn schoenen. Alle ogen zijn op hem gericht. Zeg er iets van, flitst er door me heen.
Hij grimast, trekt zijn hoofd tussen zijn schouders als hij de deur achter zich sluit. Traag sluipt hij naar een dichtstbijzijnde tafel. ‘Sorry,’ fluistert hij. ‘Ik kon er deze keer echt niets aan doen.’

Maja Bradaric

Sweety, the Friends, Betrayal and Murder of Maja Bradaric is een aangrijpende documentaire over de vriendenkring die achterbleef nadat de zestienjarige Maja Bradaric, vijf jaar geleden, door bekenden werd gewurgd en in brand gestoken. Nina, Maja’s beste vriendin, had verkering met de hoofddader en was op de hoogte van zijn moordplannen. Zij was vijftien, vertelde het tegen niemand en ook de eerste dagen na de moord liet zij niets los.
Walgelijk… Ze moeten haar streng straffen… dachten veel mensen en ik dacht het ook…
Totdat ik onlangs de documentaire zag en luisterde naar Nina’s verhaal. Daarna volgde ik het gesprek tussen Menna Laura Meijer, de documentairemaakster, en mensen uit Maja’s omgeving.
Hoe zou ik reageren als het vriendje waar ik me zo veilig bij voel, zegt dat hij moordplannen heeft? Dat meent hij niet, zou mijn eerste gedachte zijn. Het zou ook niet tot me dringen; een moord hoorde niet thuis in mijn werkelijkheid. Me staande houden op school, in contact met mijn ouders en in mijn vriendenkring, dat hoorde bij mij.
Waarom is Nina zo hard veroordeeld? Waarom verwachtte ik en alle anderen dat zij naar Maja toe was gestapt en had gezegd: “Wij moeten nú naar de politie”?
Volgens mij komt het door de gruwelijkheid en het onvoorspelbare. En… het zou mijn dochter ook kunnen overkomen. Ik wil begrijpen hoe iemand tot zoiets afschrikwekkends in staat kan zijn. Als ik dát kan bevatten, kan ik namelijk uit voorzorg gaan handelen. Dat geeft zekerheid. Ik weet het… Het is maar schijn.
Nina had iets kunnen doen als ze een doorgewinterde rechercheur was geweest, die ervaring had met psychopaten. Maar Nina was een onzeker meisje. Misschien denkt ze nog dagelijks terug aan de gedachte die nooit bij haar is opgekomen. Ze zat haar straf uit en bleek toch zo moedig om haar verhaal te vertellen in een film die iedereen zou moeten gaan zien.

Dries van Agt


In januari interviewde ik Dries van Agt. Vanwege zijn biografie ‘Tour de Force’ had het literaire café in Geldrop hem uitgenodigd, maar ook omdat hij daar in 1931 was geboren. Ik was vereerd toen men mij vroeg en zei onmiddellijk ‘ja’. Toen echter de datum naderde, kropen er andere gedachten mijn hoofd binnen. Ik had niet zoveel, of eigenlijk niets, met deze oud-minister president en minister van justitie. Mijn associaties waren eigenwijs, drammer, sluiter van abortusklinieken en een wel erg fanatieke Palestina aanhanger.

In zijn biografie las ik over zijn abortusstandpunt: “soms zijn die vrouwen inderdaad in zeer nijpende en schrijnende situaties en dan is helaas abortus onontkoombaar.” Over de Molukse gijzelingsacties: “Mild straffen is altijd beter dan streng straffen.”

Bij iedere bladzijde die ik omsloeg, veranderde mijn beeld. Van Agt bleef die eigengereide man, maar wel in combinatie met een vrije geest; iemand met een zwak voor de onderdrukten. Hoewel hij nauwelijks van zijn eigen standpunt afweek, luisterde hij wel, met doordringende blik en gevouwen handen, naar zijn tegenspeler. Ik besloot hem op dezelfde manier te benaderen.

Bij mijn eerste vraag over zijn geboortegrond raakte hij ontroerd. Met zijn lange smalle vingers rustend op zijn revers, begon hij te vertellen, soms ineens opspringend als hij een bekend gezicht van vroeger herkende.

Echt alles mocht ik vragen en op iedere vraag gaf hij een eerlijk antwoord. Hij maakte grapjes, liet stiltes vallen, maar legde ook genuanceerd uit hoe zijn pro-Israëlische houding was omgeslagen in een pro Palestijnse. Een schrijnend verhaal over een Palestijnse jongen die zijn tentamen niet kon maken, omdat Israëlische soldaten hem diep vernederden bij een checkpoint, ontroerde mij ook.

Er ontspon zich iets moois; tussen mij en die oude minister president. Het verspreidde zich over de zaal. Het was muisstil, op die zondag in januari en ik vroeg me af waarom ik die man nooit eerder zo had leren kennen.


Geachte mevrouw Robinson (dat is toch uw meisjesnaam?)

Allereerst wil ik u feliciteren met de uitverkiezing van uw echtgenoot tot de nieuwe president van de Verenigde Staten. Zijn overwinning op vier november j.l. heeft me diep ontroerd. Terwijl hij zijn winning speech hield, gingen mijn gedachten ook uit naar u. Zou ze trappelen van ongeduld om het wereldtoneel te betreden? Wilde u naast hém staan? Zij aan zij? Jullie hadden deze speech toch ook samen geschreven en wie weet hoe vaak, vlak voor het slapen, geoefend.

Toevallig hoorde ik wat Barack u ten overstaan van miljoenen mensen in het oor fluisterde, nadat hij u in zijn armen had gesloten. Uw geruststellende knik, het klopje op zijn rug, en natuurlijk de kus, vormde het onomstotelijke bewijs (als advocaat hoef ik u dat niet uit te leggen) dat u als een team zult gaan regeren.

Natuurlijk zult u zijn belangrijkste adviseur zijn, maar niet alleen achter de schermen. Natuurlijk zult u bij Malia en Sasha blijven als uw man op reis is. Maar ook zij, net als miljoenen andere dochters, hunkeren naar een moeder die een doorslaggevende rol zal gaan spelen, bijvoorbeeld in de bemiddeling van het Midden Oosten conflict. Of gaat uw belangstelling uit naar de gezondheidszorg? Met uw ervaring als vicepresident van het universiteitsziekenhuis in Chicago (en kostwinner van uw gezin) acht ik u in staat om een plan te bedenken waardoor in korte tijd alle onverzekerde Amerikanen gebruik kunnen gaan maken van een goede gezondheidszorg. Zelfs in een economische recessie.

Tussen vól in de spotlight en achter de schermen zult u vast aanwezig zijn op alle belangrijke momenten waarop er knopen doorgehakt moeten worden.

Yes you can, Michelle!

Do it for me and my two daughters.

Do it for Malia and Sasha.

But most of all… Do it for yourself!

Stilstaan


De afgelopen weken stonden in het teken van de dood. Hij kwam stiekem om de hoek kijken en haalde plotsklaps mensen bij mij vandaan. Dichtbij, zoals de broer van mijn moeder, maar ook ver weg. Ze kregen betekenis omdat ze te jong waren of omdat ze er zelf voor hadden gekozen. De dood trok zich niets aan van de feestdagen en gaf niemand de gelegenheid om zich erop voor te bereiden.

Een week voor kerst overleed mijn oom; hij was de laatste van zijn generatie en voor mij verbonden met mijn moeder. Zes dagen later pleegde een vader, met wie mijn zoon voetbalde en naar jazz luisterde, zelfmoord. Hij had zelf drie grote stoere knullen, die te jong waren om een ouder te kunnen missen, maar op welke leeftijd kan je dat wel?

De ene dood overschaduwde de andere. Terwijl ik vond dat mijn gedachten bij mijn oom hoorden te zijn, sloegen ze een andere weg in. Ze gedroegen zich autonoom en maakten zelf uit door welke herinneringen ik zou worden overspoeld.

Ik zette het leven stil en vroeg me af of iemand het recht had om uit zijn eigen leven te stappen. “Waarom doet een vader dat?” vroeg mijn dochter zich hardop af. “Als je aan je eigen kinderen denkt, word je toch áltijd blij?”

Ik had geen antwoord op haar vraag en probeerde me voor te stellen in welke wanhoop hij op weg was gegaan. Er moest een dranghek hebben gestaan om alles wat hem dierbaar was, anders was hij zeker omgekeerd. Niets had hem ook maar een beetje kunnen doen glimlachen (en toch bleef hij zo achter in mijn herinnering). De dood had hem bij de hand genomen en de afgrond in gezogen.

De weg van zijn huis naar de begraafplaats hing vol witte ballonnen. Ik hoop dat hij die heeft gezien. Die glimlach is toen vast op zijn gezicht verschenen.

Thuis bij Sarah Palin


McCains campagneteam streek neer in Sarah Palins woonkeuken. Terwijl de adviseurs hun laptop openklapten, stelde de speechschrijver zijn eerste vraag. ‘Hoe gaat u het vicepresidentschap combineren met de opvoeding van vijf kinderen?’

‘Coffee, gentlemen?’ vroeg Sarah, die soepvlees stond te snijden. Haar man liet de dobbelstenen in de pan liet glijden; de boter siste. De adviseur snoof de geur op en glimlachte. ‘Net als bij mijn moeder,’ zei hij.

De speechschrijver knipoogde naar baby Trig, die midden op tafel in zijn maxi-cosi lag te kraaien. Terwijl Sarah koffie inschonk, kriebelde ze het knulletje onder zijn kin. ‘Next question, please!’

De adviseur rechtte zijn rug. ‘Wat zijn uw plannen over terugtrekking uit Irak?’

Het afscheid van Sarahs zoon stond in haar geheugen geprent. Ze hakte een paprika doormidden, beantwoordde de vraag en legde in het voorbijgaan een hand op haar mans rug. De adviseur knikte tevreden en nam een tweede koekje. Met een stapel wasgoed in haar armen, vroeg Sarah: ‘Zal ik Joe zeggen, in plaats van senator Biden?’

Het campagneteam wierp elkaar een verwonderde blik toe, Trig begon te huilen.

‘Kunt u hem even wiegen?’ vroeg ze aan de adviseur.

Die stopte het speentje in Trigs mond.

‘Next question.

Dochter Piper van zeven kwam binnen. Teleurgesteld hield ze haar hockeysokken omhoog. ‘Je zou nieuwe kopen, mam!’ Sarah blies een haar uit haar gezicht en keek de speechschrijver vragend aan. ‘Die kunt u vast bestellen.’ Ze noemde de website en de maat. ‘Next question.

Toen de avond viel, zat iedereen rond om de tafel. Terwijl de kinderen over hun toekomst fantaseerden, diende Sarah de soep op. De printer drukte alle antwoorden af, terwijl het campagneteam zijn lepels aflikte. ‘s Nachts nam Sarah alle antwoorden nog een keer door en toen ze haar bedlampje uitknipte dacht ze: ik heb de allermooiste baan van de hele wereld…

Oktoberglossy


Het is oktober, de maand van de borstkanker. De glossy van Pink Ribbon straalt mij tegemoet als ik in de rij sta voor de kassa. Ik leg het blad boven op mijn overvolle boodschappenkar; thuis blader ik hem snel door. Waarom geeft het blad me ieder jaar weer zo’n ongemakkelijk gevoel? Komt het door de glans op de cover, de roze wangen of de vivre voor het leven die er vanaf spat?

Maakt Pink Ribbon me bang? Eén op de negen vrouwen is al één op de acht geworden. Straks gaat één op de zeven over in één op de zes? De kanker lijkt me op de hielen te zitten, als in een huiveringwekkende achtervolgingsscène.

Tijdens de research voor mijn boek Jongensdroom, trok ik ooit een speciaal hesje aan waarbij mijn borsten plat werden geduwd. Het hesje gaf het effect van een gespierde mannenborst. Ik keek in de spiegel, en schrok, een steek van verdriet. Wat horen mijn borsten bij mij, dacht ik, wat zijn ze onderdeel van wie ik ben. Wat moet het verschrikkelijk zijn om ze te missen, zelfs als een plastische chirurg in staat is om mij nieuwe te geven.

Pink Ribbon heeft me ook onder ogen laten zien hoe belangrijk het is om mijn gezondheid te koesteren. Dus controleer ik mijn borsten, niet regelmatig, en niet volgens de regels, maar zoals ik denk dat ik het beste een knobbeltje zou kunnen ontdekken. Op een maandag, niet op een zaterdag, want ik wil in de auto kunnen springen en acuut een helder antwoord van een arts ontvangen.

Het zal vast niet zo gaan…

Soms, staand voor diezelfde kassa, stel ik me voor hoe ik zou reageren als hij mij die gruwelijke boodschap zou brengen. Zou ik de hele oplage kopen of mijn gezicht afwenden? Misschien leg ik een voor een de boodschappen op de band en sta ik stil bij die vorige oktober.