
De afgelopen weken stonden in het teken van de dood. Hij kwam stiekem om de hoek kijken en haalde plotsklaps mensen bij mij vandaan. Dichtbij, zoals de broer van mijn moeder, maar ook ver weg. Ze kregen betekenis omdat ze te jong waren of omdat ze er zelf voor hadden gekozen. De dood trok zich niets aan van de feestdagen en gaf niemand de gelegenheid om zich erop voor te bereiden.
Een week voor kerst overleed mijn oom; hij was de laatste van zijn generatie en voor mij verbonden met mijn moeder. Zes dagen later pleegde een vader, met wie mijn zoon voetbalde en naar jazz luisterde, zelfmoord. Hij had zelf drie grote stoere knullen, die te jong waren om een ouder te kunnen missen, maar op welke leeftijd kan je dat wel?
De ene dood overschaduwde de andere. Terwijl ik vond dat mijn gedachten bij mijn oom hoorden te zijn, sloegen ze een andere weg in. Ze gedroegen zich autonoom en maakten zelf uit door welke herinneringen ik zou worden overspoeld.
Ik zette het leven stil en vroeg me af of iemand het recht had om uit zijn eigen leven te stappen. “Waarom doet een vader dat?” vroeg mijn dochter zich hardop af. “Als je aan je eigen kinderen denkt, word je toch áltijd blij?”
Ik had geen antwoord op haar vraag en probeerde me voor te stellen in welke wanhoop hij op weg was gegaan. Er moest een dranghek hebben gestaan om alles wat hem dierbaar was, anders was hij zeker omgekeerd. Niets had hem ook maar een beetje kunnen doen glimlachen (en toch bleef hij zo achter in mijn herinnering). De dood had hem bij de hand genomen en de afgrond in gezogen.
De weg van zijn huis naar de begraafplaats hing vol witte ballonnen. Ik hoop dat hij die heeft gezien. Die glimlach is toen vast op zijn gezicht verschenen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten