maandag 4 juli 2011

De man in de sneeuw

Aan de voet van een berg, hartje winter, ligt een man uitgestrekt in de sneeuw. Zijn zwarte kleren steken scherp af tegen de witte vlakte. Zijn linkerarm ligt uitgestrekt naast zijn lichaam. Zijn mond is een brede streep, alsof hij toch nog iets wilde zeggen. Een hoed is van zijn hoofd gewaaid.
Van een afstand kijken twee mannen zwijgend toe. Zij dragen dezelfde hoed als die van de man in de sneeuw.
De lange man steekt zijn handen in zijn zakken en schraapt zijn keel. ‘Eindelijk, gevonden.’

Mertens, hij is een kop kleiner, leunt tegen een hek. ‘Hoe lang geleden?’
‘Dat hij van huis wegging, bedoel je?’
‘Dat klinkt alsof hij huis en haard wilde verlaten.’
De lange man zucht. ‘Hij wilde nog even langlaufen.’
‘Zijn vrouw zou het huisje inruimen, toch?’ vraagt Mertens.
De lange man schudt zijn hoofd. ‘Niet zijn vrouw, Pauline.’
Mertens trekt zijn wenkbrauwen hoog op. ‘Pauline?’
‘Terwijl zij het huisje in orde bracht, ging hij de loipes inspecteren.’
‘Waar was Madelaine dan?’
‘Gewoon thuis,’ zegt de lange man.
Dansend op de wind komt de afgewaaide hoed hun kant op, voor hun voeten komt hij tot stilstand.
Mertens raapt de hoed op. ‘Tja, wat zal ik daar van zeggen.’
De lange man grijnst. ‘Het is zijn dood geworden.’
Mertens tikt de sneeuwvlokken van de rand van de hoed. Zijn uitademing mengt zich met een ademwolk. ‘Over de doden niets dan goeds, zeggen ze altijd.’
‘Ben je soms jaloers?’ vraagt de lange man.
‘Waarop?’
‘Dat hij in zijn eentje ging langlaufen.’
‘En uitgleed.’
‘In een ravijn.’ 
Mertens schudt zijn hoofd. ‘Het is zo ongelofelijk hard.’
‘Vooral koud,’ zegt de lange man.
Er valt een stilte.
In de verte klinken voetstappen; de sneeuw jankt.
De mannen kijken om.
Een vrouw komt dichterbij. ‘Bij mij was dit nooit gebeurd,’ zegt ze.
‘Nog gecondoleerd,’ zegt Mertens.
De vrouw steekt haar hand uit.
De lange man drukt zijn lippen op haar vingers.
De vrouw kijkt naar de man in de sneeuw. ‘Hier heb ik een jaar lang op moeten wachten.’
‘Er zijn ergere plekken om te overlijden,’ zegt de lange man.
‘Hij is meegesleurd door het water,’ zegt ze. ‘Daarna is het drie dagen gaan sneeuwen.’ Er blinkt een druppel in haar wimper. ‘Pauline durfde mij niet te bellen.’
De twee mannen zwijgen.
‘Kilometers verderop heeft de politie hem gevonden.’
‘Toch niet in die kleren?’ vraagt Mertens.
‘Die heb ik hem vanmorgen aangetrokken,’ zegt ze.
‘Waarom, als ik vragen mag?’
Ze knippert met haar ogen. ‘Al die maanden dacht ik aan zijn laatste woorden. Hij zoende me en zei: ‘Wil jij mijn goede pak ophalen bij de stomerij? Die wil ik aan als je me op komt halen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten