De kamer is groot genoeg, zeker als bewegen je moeilijk
afgaat. Toch lonkt Rinus’ blik regelmatig naar buiten, naar de balustrade waar
twee vogeltjes zich te goed doen aan de pinda’s en zaden in een voederbak. Hij
bekijkt het tafereel vanaf zijn bank, in gemakkelijk zittende kleding. Lange
slanke vingers liggen op zijn onderarmen, die hij voor zijn buik gevouwen
houdt. Hij strijkt door zijn witte haren, duwt ze plat tegen zijn hoofd, maar
een donzige pluk blijft rechtop staan.
Vanaf de vijfde verdieping heeft hij uitzicht over de plek
waar een deel van zijn vorige leven zich heeft afgespeeld. In de donkerrode
flat, enkele honderden meters verderop, wonen zijn twee volwassen zonen. Op de
familiefoto staan ze, samen met zijn dochter. Vooraan twee kleinzonen;
voetballiefhebbers.
Hij kijkt alle wedstrijden. ‘Als het maar een mooie
wedstrijd is.’ En die praatprogramma’s? Zijn ogen glimmen. ‘Ik heb nu een
kastje waardoor ik alle Europese wedstrijden kan zien. En als PSV speelt, komt
de buurman.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik vind het best.’
Hij recht zijn rug zodat de tekenaar hem goed kan
portretteren. Zijn ranke handen zoeken houvast op zijn grijze trui. Vanaf de
overkant van de rondweg tuurt de donkerrode flat naar het schouwspel, alsof de
zonen glimlachend toekijken. Rinus wijst naar de muur. ‘Op die foto was ik
tachtig, nu zijn we vier jaar verder.’
Twee mussen vechten om een pinda. ‘Zijn het mussen? De
buurman zegt dat het mezen zijn.’